Wat wordt er verstaan onder zelfstandig leren?

Zelfstandig leren houdt in dat leerlingen actief moeten leren omgaan met de leerstof en de opdrachten, zelf keuzes moeten maken en zelf hun werk moeten plannen en bijsturen. Leerlingen moeten dus meer verantwoordelijkheid krijgen over hun leerproces en minder afhankelijk zijn van de docent.

Zelfstandig leren is zowel middel als doel. Allereerst is het een middel om de schoolprestaties van leerlingen te verbeteren. Het levert actief en zelfstandig leren meestal kwalitatief hoogwaardige kennis op. De kennis die op deze wijze wordt opgedaan is voor de lerende vaak toegankelijker, samenhangende en bruikbaarder, dan de kennis die wordt opgedaan door passieve kennisopname.

Ook is zelfstandig leren een doel op zich. Zelf keuzes kunnen maken, je werk goed kunnen plannen, kunnen samenwerken, kritisch denken en in staat zijn jezelf verder te ontwikkelen.

Er is een verschil tussen zelfstandig werken en zelfstandig leren. Bij zelfstandig werken zijn de leerstof en de leerroute in hoge mate vastgelegd. De leerlingen krijgen wel enige vrijheid om te bepalen wat zij wanneer doen, maar wat er geleerd wordt en in welke volgorde wordt bepaald door de docent en het lesmateriaal. De leerlingen werken zelfstandig de voorgeschreven oefeningen en opdrachten door.

Bij zelfstandig leren sturen de leerlingen hun eigen leren zonder veel hulp en steun van buitenaf. Zij kiezen hun eigen leerroute en de leeractiviteiten die zij willen uitvoeren.

In een school waar zelfstandig leren centraal staat, zal het leren grotendeels plaatsvinden zonder direct toezicht van de docent en werken de leerlingen langere tijd aan complexe, zelfgekozen taken, alleen of in groepjes.

De belangrijke aspecten van zelfstandig leren zijn:

  • zelf stellen van haalbare en relevante leerdoelen;
  • zelf de studietijd indelen en de te ondernemen leeractiviteiten plannen;
  • zelf zoveel mogelijk dingen onderzoeken en uitpluizen;
  • zelf samenwerking zoeken met medeleerlingen;
  • tijdig hulp vragen aan de begeleidende docent;
  • juist gebruik maken van leermiddelen;
  • de eigen inzet in de gaten houden;
  • zelf evalueren of een aak tot een bevredigend einde is gebracht;
  • reflecteren over de toegepaste methode van studeren;
  • succes of falen toeschrijven aan de juiste oorzaken.

Zelfstandig leren stel kennisverwerving van leerlingen centraal in plaats van kennisoverdracht door de docent. Het verwerven van nieuwe kennis is een individueel proces van actief selecteren van informatie, deze informatie organiseren in een geheel en integreren met aanwezige kennis. Leerlingen bouwen dus zelf hun kennis en vaardigheden op, op basis van wat ze al weten en kunnen.

Leervaardigheden die belangrijk zijn voor een leerling die zelfstandig wil leren:

  • Studerend kunnen lezen

Een strategische benadering van lezen, waarbij de leerling de manier van lezen aanpast aan een specifiek doel of een specifieke taak.

  • Leren door schrijven

Schrijven kan gebruikt worden ter ondersteuning en stimulering van het denken en leren. Al schrijvende construeert de leerling betekenissen, bedenkt inhouden, ontdekt verbanden, verheldert en ontwikkelt zijn ideeën en gedachten.

  • Kritisch denken

Dit houdt in dat de leerling niet alleen kennis toepast, maar ook in staat is om te analyseren, samen te stellen en  te evalueren.

  • Leren door samenwerken

Leren wordt steeds meer gezien als een actief proces van kennis construeren. Dit is niet alleen een individuele aangelegenheid, maar ook een sociale aangelegenheid. Kennis ontwikkelt zich en krijgt betekenis in interactie met anderen.

Hierboven zijn de complexe leeractiviteiten beschreven. Er zijn ook voorbereidende leervaardigheden die gedurende het leren van belang zijn, zowel vooraf, tijdens en achteraf. Dit zijn de voorbereidende leeractiviteiten: kiezen, je doel bepalen, jezelf motiveren en je tijd managen en plannen. Vervolgens kennen we de uitvoerende leeractiviteiten: jezelf vragen stellen, structureren of schematiseren, jezelf controleren of bewaken en hulp vragen en geven.

Tenslotte is er nog een afsluitende leervaardigheid, namelijk jezelf beoordelen.

Leerstijlen

Elke leerling heeft zijn eigen leerstijl. Als docent is het van belang dat je weet met wat voor soorten leerstijlen je te maken kunt hebben in je klas. Als je als docent de stof op een manier brengt die bij sommige leerstijlen van leerlingen niet past zullen deze leerlingen waarschijnlijk afhaken. Leerlingen moeten handvatten aangereikt krijgen waarmee zij hun eigen leerprocessen leren sturen. Veel onderwijsmethodes gaan uit van een bepaalde leerstijl. Sommige leerlingen hebben echter niet de leerstijl van de methode. Doeners bijvoorbeeld willen direct met de praktijk aan de slag, beslissers analyseren eerst of de theorie wel bruikbaar is in de praktijk en dromers leren het liefst van het observeren van anderen.
Als leerkracht kun je plezier in het lesgeven verhogen door te werken volgens de leerstijlgerichte benadering. Wanneer de docent studietaken leerstijlgericht aanbiedt, hebben de leerlingen de mogelijkheid te starten met de leerstap uit het proces die het beste past bij hun persoonlijke leerstijl wat de motivatie zal vergroten.

Er zijn verschillende modellen om leerstijlen in kaart te brengen. Ik vind zelf het model van Kolb erg waardevol. Je kunt je leerlingen op internet deze test laten maken.

Onder een leerstijl verstaat Kolb: leeractiviteiten die iemand ontplooit, de leerstrategieën die hij of zij gebruikt. Leerstijlen ontwikkelingen zich gedurende schoolloopbaan en het leven.

Het leer- en ontwikkelingsproces van leerlingen is het resultaat van een ingewikkeld samenspel van uiteenlopende factoren. Zo zijn cognitieve capaciteiten van leerlingen van invloed op de manier waarop zij het leerinhoud eigen maken. Hetzelfde geldt voor de opvattingen die leerlingen over leren en kennis hebben.

Kolb gaat ervan uit dat er vier fasen in leerprocessen zijn te onderscheiden:

  1. Concreet ervaren: iets doen en dan ontdekken wat dat voor gevolgen heeft. Zo’n ervaring is vaak emotioneel gekleurd: de leerling ervaart al doende succes of teleurstelling.
  2. Reflectief observeren: bekijken wat er gebeurd is en daarover nadenken en erop verder fantaseren. De leerling ziet niet alleen wat er is gebeurd, maar probeert ook de oorzaken en achtergronden daarvan te ontdekken en te bedenken wat de mogelijke gevolgen zouden kunnen zijn.
  3. Abstract conceptualiseren: de leerling zoekt een theorie (verklaring, model, concept). Hierdoor hoopt hij aan hetgeen hij ervaren heeft en waarover hij heeft nagedacht een zekere voorspelbaarheid te kunnen koppelen.
  4. Actief experimenteren: de leerling gaat toetsen of de in de vorige fase ontdekte theorie werkelijk klopt. Niet alleen door zijn eerste handeling te herhalen, maar ook door die theorie toe te passen op andere, soortgelijke situaties.

Volgens Kolb komen deze vier fasen in elk leerproces voor, echter niet altijd in dezelfde mate en in dezelfde volgorde. De fase die de leerling het meest aanspreekt, is meestal ook de activiteit waarmee hij zal beginnen als hij een leertaak krijgt voorgeschoteld en waarin hij ook de meeste energie zal steken. Omdat hij leertaken vanuit zijn favoriete activiteit benadert, zal zijn vaardigheid op dat gebied ook het beste ontwikkeld worden en zo ontstaat dan geleidelijk de typische ‘denker’ of ‘doener’

Voor een effectief leerproces is het belangrijk dat alle fasen worden doorlopen, ongeacht het startmoment waarop deelnemers ‘instappen’. De waarde van het model van Kolb zit erin dat je (overheersende) leerstijlen in een groep kunt vertalen naar effectieve werkvormen.

 Een paar praktische tips, aan de hand van vier leerstijlen die corresponderen met de fasen in het model van Kolb:

De dromer:
De dromer kijkt aandachtig hoe anderen een probleem aanpakken. Eerst goed kijken, dan pas zelf aan de slag gaan. De dromer kan zich goed inleven in verschillende situaties en kan een probleem vanuit vele standpunten bekijken. Daardoor ziet hij vaak vele oplossingen. Een dromer leert het beste als hij de tijd krijgt om na te denken: eerst nadenken, dan pas doen. Sommige dromers twijfelen vaak en komen soms langzaam tot een besluit. Ze zijn voorzichtig en nemen weinig risico’s. Door zijn fantasie en inleving legt de dromer snel verbanden tussen verschillende situaties. Dromers maken en bedenken graag, maar hebben daar tijd en ruimte voor nodig.

Hoe stimuleer je de dromer?

A Zorg voor verschillende meningen over een probleem: dat stimuleert.

B Geef de leerling tijd en ruimte om ervaringen te verwerken en gevoelens te uiten.

C De leerling leert het best als de leerkracht de leerstof met voorbeelden (visueel) uitlegt.

D Leg geen limiet of tijdsduur op: dromers hebben er een hekel aan.

E Moedig dromers aan: dan leren ze beter en liever.

De doener:
De doener wil vooral ervaringen opdoen en experimenteren. Als hij ergens aan begint, wil hij resultaten zien. De doener wil overal aan meedoen en erbij bijhoren. Hij werkt graag samen met anderen. Hij schiet snel in actie en probeert ook anderen mee te trekken. Een doener kan zich makkelijk aanpassen aan nieuwe situaties en onverwachte omstandigheden. Hij zoekt vaak zelf nieuwe (leer)situaties op, maar neemt soms onnodige risico’s. De doener wil vlug resultaat. Soms is hij ongeduldig en gaat hij over tot actie zonder na te denken. Het is voor een doener niet altijd makkelijk om hoofd- en bijzaken van elkaar.

Hoe stimuleer je de doener?s

A: sfeer en menselijk contact zijn belangrijk. Doe veel samen. B. De leerling leert het best via groepswerk, taakjes en projecten.

C. Deze leerling heeft uitdagingen, spanningsvolle situaties nodig, die om snelle keuzes vragen.

D. Soms gaat de leerling zonder nadenken te werk. Evalueer een taak achteraf: de leerling zal veel leren uit je advies. Help hoofd- en bijzaken te onderscheiden.

E. Geef de leerling de nodige tijd en ruimte om dingen uit te proberen.

De beslisser:
De beslisser hakt graag knopen door. Hij plant een taak en voert die uit. De theorie interesseert hem niet zo, wel de oplossing voor het probleem. De beslisser voelt zich goed als het stappenplan, de leerroute, mooi uitgetekend voor hem ligt en hij stap na stap tot het resultaat kan komen. Maar soms weet hij niet wat aangevangen als er zich plots een kronkel voordoet. Door zijn gedrevenheid handelt een beslisser soms opdrachten te snel af. Een beslisser leert het meest als hij de kans krijgt om zaken uit te proberen en te oefenen onder begeleiding van een expert. Een beslisser is veeleer gericht op taken dan op mensen. Bij geklets wordt hij ongeduldig.

Hoe stimuleer je de beslisser?

A. Help de leerling een duidelijke rode draad te herkennen in de leerstof.

B. Geef de leerling de kans om met eigen oplossingen te experimenteren.

C. Laat de leerling zelf een probleem oplossen, maar geef hem aanwijzingen en raad.

D. De leerling leert het best als je voorbeelden uit de praktijk geeft.

E. Maak de leerling duidelijk dat wat hij nu leert, later van pas komt.

De denker:
De denker stelt graag onderzoekende vragen. Hij kijkt vooral naar wat gebeurt en probeert tot algemene regels te komen. Een denker is goed in logisch denken en redeneren. Denkers zijn meestal nauwkeurig en werken nauwgezet. Maar ze willen ook ruimte om creatief om te gaan met hun ideeën. Ze leren het best uit boeken en voordrachten: die zijn duidelijk en logisch opgebouwd. Ze leggen graag een relatie met de kennis die ze al hebben. Denkers kunnen niet goed tegen onzekerheid of wanorde. Ze vragen zelden hulp aan anderen. Soms staan ze niet echt met de voeten op de grond en komen ze met ideeën die ze nooit in de praktijk kunnen omzetten.

Hoe stimuleer je de denker?

A. Deze leerling weet graag waarom het iets leert. Vertel het hem.

B. Een denker heeft orde en rust nodig in de studiekamer. Maar ook in de klas. Groepswerken zijn niet echt aan hem besteed.

C. Geef de leerling de tijd om zelf het hoe, wat en waarom te ontdekken.

D. Bemoei je niet te veel. Denkers ervaren dat snel als bemoeienis, een inperking van hun ambities.

E. De leerling heeft uitdagingen (complexe vraagstukken) nodig: altijd dezelfde stof verveelt snel.

Oefeningenboek voor groepen

oefeningenboek voor groepenHet ‘oefeningenboek voor groepen’ beschrijft honderdenvijftig kortdurende oefeningen. Via een zoeksysteem kan eenvoudig die oefening gekozen worden die het best aansluit bij het doel, het proces, de cultuur en de sfeer van de groep op een bepaald moment.

Ik vind het echt een super handig boek, zeer geschikt voor werken met therapie,-opleidings,-trainings en andersoortige groepen.
Het zijn kortdurende oefeningen (de oefeningen duren niet langer dan een half uur). De oefeningen zijn uitermate geschikt om op een snelle en efficiente manier situaties te verhelderen of de groep vertrouwd te maken met met een bepaald thema.
Het oefeningenboek voor groepen
Lex mulder& Wicky Voors& Herma Hagen
ISBN: 90-14-03950-6  

Intervisie bij werkproblemen

Intervisie bij werkproblemen

Het boek intervisie bij werkproblemen is naar mening een onmisbaarboek om intersvisie aan leerlingen te geven. Intervisie kan gezien worden als een soort ‘zelfhulpmethode’ waarmee collega’s/ leerlingen elkaar op eigen kracht kunnen helpen om werkproblemen op te lossen.
Intervisie doet een beroep op ieders deskundigheid als deelnemer, beroepsbeoefenaar en adviseur. Samen op zoek gaan naar een oplossing. Een voorwaarde is wel dat mensen bereid moeten zijn om naar elkaar te luisteren, op elkaar in te gaan en het voorzitterschap wisselend op je te nemen. Een intervisiegroep is in hoge mate zelfsturend, zelflerend en zelfreflecterend. Als hulpmiddel bij intervisie geeft dit boek een aantal voor intervisie bewerkte methoden. Besproken worden de incidentmethode, profielbeschrijving en krachtenveldanalyse, de Balintmethode en de methode Raguse.

Dit boek biedt naar mijn mening een goede ondersteuning voor als je intervisie wilt gaan opzetten of als je je verder in intervisie wilt verdiepen. Het is in duidelijke en heldere taal geschreven en daardoor toegankelijk voor een grote doelgroep. Zeer zeker een bruikbaar boek om leerlingen gebruik te laten maken van elkaars onderlinge kwaliteiten als het gaat om het bespreken en opheffen van problemen en knelpunten bij het werk/stage van alledag.

Intervisie bij werkproblemen
Jeroen Hendriksen
ISBN: 90244-1458X

Vaardigheden van een goede docent

Er zijn heel veel vaardigheden waar een goede docent aan moet voldoen, ik geef hier een opsomming van naar mijn mening de belangrijkste vaardigheden:

  • Motiverend
  • Positieve houding
  • Houdt rekening met de verschilende leerstijlen van leerlingen
  • Maakt werkbare afspraken met leerlingen
  • Stimuleert de zelfstandigheid van leerlingen
  • Staat open voor vragen van leerlingen
  • Heeft vakinhoudelijke kennis
  • Luistert naar leerlingen
  • Staat open voor feedback
  • Zorgt voor een eerlijke toetsing
  • Is didactisch vaardig
  • Werkt samen met collega’s
  • Werkt samen met ouders en eventueel andere betrokkenen
  • Staat open voor vernieuwing
  • Kan reflecteren op eigen handelen
  • Maakt leerlingen medeverantwoordelijk
  • Heeft oog voor persoonlijk contact met leerlingen
  • Kan zichzelf kwetsbaar opstellen
  • Vriendelijk
  • Consequent
  • Heeft een beeld van de belevingswereld van leerlingen
  • Maakt gebruik van activerende werkvormen
  • Stelt open vragen
  • Heeft een visie op het beroep van docent
  • Kan zichzelf verantwoorden voor gemaakte keuzes

Kan verschillende rollen aannemen:

  • Gastheer
  • Presentator
  • Pedagoog
  • Afsluiter
  • Coach